‘De hemel is altijd paars’ van Sholeh Rezazadeh: een andersvoelende in de polder
Amper zes jaar woont Sholeh Rezazadeh in Nederland, maar dat blijkt lang genoeg om het Nederlands een eigen, poëtische klank mee te geven. Haar debuut De hemel is altijd paars
is een dromerig boek over de liefde voor bomen en eenzaam overleven in een nieuw land.
Er zijn wel meer schrijvers die op volwassen leeftijd van biotoop veranderen en zich de taal van een nieuw land meester maken. In ons taalgebied is er bijvoorbeeld Kader Abdolah, die in de jaren 1980 als dertiger vluchtte uit Iran en zijn eerste woorden Nederlands leerde in het asielzoekerscentrum. Over die eerste, verwarrende jaren in zijn nieuwe land schreef hij Papegaai vloog over de IJssel (2014).
Ook bekend is het verhaal van de uit Irak gevluchte Rodaan Al Galidi, die als uitgeprocedeerde asielzoeker eind jaren 1980 geen recht had op lessen Nederlands, en zich de taal dan maar zelf aanleerde. Het hinderde hem niet om een gelauwerd dichter te worden, nadat hij dankzij een generaal pardon in 2007 alsnog een verblijfsvergunning had gekregen.
© Afra Afrasiabi
Hij publiceert al poëzie in het Nederlands sinds eind vorige eeuw, maar brak pas bij een ruimer publiek door in 2016 met de bijzonder geestige maar ook bikkelharde roman Hoe ik talent voor het leven kreeg, over zijn ervaringen als asielzoeker met de soms absurde bureaucratische regels.
De vermenging van vreemde, oosterse invloeden in de nieuw verworven taal leverde bij Abdolah en Al Galidi vaak erg mooi, helder en verfrissend proza op, en dat is bij debutante Sholeh Rezazadeh (1990) niet anders. Wel opvallend is de snelheid waarmee zij zich het Nederlands eigen maakte. Amper zes jaar geleden volgde ze vanuit Iran haar geliefde richting Nederland, drie jaar later won ze al een schrijfwedstrijd en nog eens een jaar later, in 2019, de El Hizjra Literatuurprijs voor poëzie, iets wat Rodaan Al Galidi haar voordeed.
En nu is er een sprankelend prozadebuut, De hemel is altijd paars, waarin Rezazadeh in een dromerige, poëtische taal het verhaal vertelt van een nieuwkomer in een Nederlandse stad. Arghavan is een jonge Iraanse vrouw die nog maar pas in Nederland woont. Ze houdt een kleine tweedehandswinkel draaiende, want ze houdt van kleren en spullen met een verhaal, zoals de oude kleurrijke rokken op het kledingrek en het keramieken blauwe koffiekopje dat ze ooit kocht in een overdekte bazaar in Tabriz. Als ze naar het kopje kijkt, dat op een paar plekken gebarsten is, kriebelt de geur van de bazaar in haar neus. Proust is hier niet ver weg: als Arghavan denkt aan de geur van kurkuma, kaneel en vers geschoren wol van handgeknoopte tapijten, is ze plots weer een meisje van zeven.
En Arghavan houdt ook van de bomen aan de andere kant in de straat van haar winkel, judasbomen die mooi in bloei staan en haar herinneren aan de bomen in haar tuin in Iran. We leren Arghavan kennen als ze een brief krijgt van de gemeente, waarin wordt gemeld dat de bomen gerooid zullen worden, als een veiligheidsmaatregel tegen het omvallen. Dat snapt ze niet:
Ik heb nooit begrepen waarom de mens belangrijker is dan wie of wat dan ook. Waarom draait alles om het geluk van de mensen? Wat hebben we Moeder Aarde aangedaan dat haar bomen gekapt moeten worden om te voorkomen dat ze op onze hoofden vallen?
Ze probeert haar liefde voor de bomen te delen met enkele klanten die wel vaker langskomen. Met Anna, de bijna dove danslerares; met Johan, een oudere man die zijn gesprekken met bomen opneemt met een oude cassetterecorder; en met Mees, een jonge muzikant die na enkele bezoeken lachend meldt dat hij een Perzisch lied aan het oefenen is. Ze droomt weg bij het koffiekopje dat hij eerder met vingers en lippen heeft beroerd.
Maar gaandeweg leert Arghavan hoe anders de nuchtere Mees is. En hoe moeilijk het is om in de Nederlandse mal te passen, hoe weinig ruimte er is voor “andersvoelenden” in de polder. Dat maakt De hemel is altijd paars niet alleen een spiegel voor het nieuwe land, maar ook een bij momenten hartverscheurend mooi boek over eenzaamheid, over hoe het is om ietsje anders te zijn dan iedereen om je heen.
Gaandeweg leren we ook waarom Arghavan uit Iran is gevlucht, weg van een moeder die haar eigenlijk niet wilde en een vader die zijn toevlucht zocht in opium. De verhalen uit haar geboorteland vervlecht ze langzaam met de ervaringen in haar nieuwe land, haar gedachten meanderen tussen daar en hier, en spiegelen elkaar voortdurend.
Het resultaat is een dromerig boek, niet alleen over eenzaamheid, maar ook over de liefde voor de natuur, en hoe die dromerige, melancholische zielen helpt om dit ondermaanse leefbaar te houden.